null Het sociaal plan en de bescherming van derden

RW_Webcolumn_VanRossum_head_large.jpg

Het sociaal plan en de bescherming van derden

Webcolumn Rechtswetenschappen - door Madeleine van Rossum - maart 2017

In het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016 inzake FNV/Condor heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de uitleg van een sociaal plan. Anders dan in voorgaande arresten over deze materie staan niet de bewoordingen van het sociaal plan centraal, maar de bedoeling van de opstellers.

Het gaat hier om de uitleg van het sociaal plan en de omvang van de bescherming van werknemers die niet vallen onder de regeling van het sociaal plan. De kring van werknemers die beschermd worden door het sociaal plan wordt uitgebreid.

Interessant is om te bezien hoe de Hoge Raad tot zijn oordeel is gekomen dat werknemers die niet onder het sociaal plan vallen, toch hierop een beroep kunnen doen.

Inzake FNV/Condor

De feiten inzake FNV/Condor (Hoge Raad, 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, RvdW 2016/1206, zijn als volgt:

Condor is enig aandeelhouder en bestuurder van Ossfloor Tapijt Fabrieken B.V. In april 2010 kondigt Ossfloor een grootschalige reorganisatie aan. Tussen Ossfloor en FNV is een akkoord gesloten over het sociaal plan. De ondernemingsraad van Ossfloor heeft ingestemd met het sociaal plan, mits Condor voor de circa 35 werknemers die in dienst van Ossfloor zijn gebleven, schriftelijk zou verklaren dat het plan genoeg garanties voor de nabije toekomst biedt.

In 2011 wordt het faillissement van Ossfloor uitgesproken, waarbij de werknemers die nog in dienst van Ossfloor waren, zijn ontslagen.

Een jaar daarvoor hebben bij de bedoelde reorganisatie uit 2010 al circa 80 andere werknemers hun baan verloren. In het sociaal plan is vermeld dat dit uitsluitend van toepassing is op het personeel dat als gevolg van de in de adviesaanvraag aan de ondernemingsraad bedoelde reorganisatie boventallig is verklaard.

Het ontslag van de achtergebleven werknemers druist in tegen de ratio van het sociaal plan en de ondertekening door Condor dat ziet op de bescherming van de resterende werknemers. Deze bescherming is echter niet uit de tekst van het sociaal plan of de openbare bescheiden af te leiden, zij is in een aparte garantstelling opgenomen die niet voor derden kenbaar is, maar alleen voor de opstellers van het sociaal plan, zijnde Ossfloor en FNV.

FNV start een procedure tegen Condor. In deze procedure vordert FNV dat Condor wordt veroordeeld tot nakoming van het sociaal plan tegenover de werknemers die niet onder de reorganisatie van 2010 zijn gevallen, maar in 2011 ingevolge het faillissement van Ossfloor alsnog zijn ontslagen.

Condor verweert zich met een beroep op de zogenaamde CAO-norm: het sociaal plan kan geen bescherming bieden aan de resterende werknemers, aangezien de eventuele bedoeling van partijen om die bescherming te bieden niet kenbaar is uit de tekst van het sociaal plan of uit andere voor derden toegankelijke bronnen.

Het hof gaat mee met deze “objectieve”- of beter grammaticale- benadering en gaat voorbij aan het beroep van FNV op de bedoeling van partijen met het plan.

In cassatie voert FNV aan dat het hof heeft miskend dat in de onderhavige situatie wel rekening moet worden gehouden met de voor derden uit de tekst van het plan niet kenbare bedoeling van partijen en met de inhoud en strekking van niet-openbare bescheiden.

Doorslaggevend zou moeten zijn dat de groep werknemers die uitgaande van de tekst van het sociaal plan buiten de werkingssfeer vallen, daar niettemin rechten aan kan ontlenen, omdat dit strookt met de ratio van het sociaal plan en de bedoeling van de opstellers.

Oordeel Hoge Raad

Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een CAO en ook de uitleg van een sociaal plan de zogenaamde CAO-norm. Het verschil tussen een CAO en een sociaal plan is kort gezegd de volgende. Een sociaal plan wordt afgesloten in verband met bijvoorbeeld een reorganisatie van een bedrijf en ziet toe op de gevolgen van deze reorganisatie voor werknemers. Het sociaal plan heeft dezelfde juridische status als een CAO. Men zou het een bijzondere CAO kunnen noemen voor een bijzondere situatie (reorganisatie). Een CAO heeft een ruimer bereik.

De rechtspraak waarin de CAO-norm is ontwikkeld en toegepast ziet op gevallen waarin de door de rechter uit te leggen bepalingen van de overeenkomst mede de rechtspositie van derden beïnvloed.

Onder zodanige derden zijn te verstaan partijen – in het geval van een CAO of sociaal plan individuele werknemers en werkgevers – die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst en dus geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de inhoud of de formulering van de daarin opgenomen bepalingen en voor wie de bedoelingen van de wel bij de totstandkoming betrokken partijen slechts kenbaar zijn uit de in die overeenkomst opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting. Blijkens deze rechtspraak strekt, aldus de Hoge Raad, de CAO-norm in de eerste plaats ertoe te voorkomen dat niet-kenbare partijbedoelingen worden tegengeworpen aan zodanige derden. Ook volgt uit de CAO-norm dat deze er tevens toe strekt te verzekeren dat een CAO of sociaal plan voor álle onder de werkingssfeer daarvan vallende partijen op dezelfde wijze wordt uitgelegd.

De bestaansgrond van de CAO-norm is gelegen in de bescherming van derden tegen een uitleg van een bepaling in een overeenkomst waarbij betekenis wordt toegekend aan de voor hen niet-kenbare partijbedoeling en in de noodzaak van een eenvormige uitleg van alle door die overeenkomst gebonden partijen.

Mede gelet op de bestaansgrond van de CAO-norm is volgens de Hoge Raad een van die norm afwijkende uitleg denkbaar voor een situatie als de onderhavige waarin het gaat om de vraag of een groep werknemers die, uitgaande van de tekst van een sociaal plan, buiten de werkingssfeer daarvan valt, daaraan niettemin rechten kan ontlenen.

De Hoge Raad hanteert hier de zogenaamde Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de contractsbepalingen. Voor de beantwoording van de vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

In het bekende arrest DSM/Fox, Hoge Raad 20 februari 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO1427) NJ 2005/493, is overwogen dat tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang en dat uitlegkwesties als gemeenschappelijke basis hebben dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van een beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concreet geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.

Het arrest van de Hoge Raad inzake FNV/Condor toont aan hoe flinterdun de scheidslijn is tussen de Haviltexmaatstaf en de CAO-norm, en illustreert fraai hoe de redelijkheid en billijkheid doorspeelt in ons recht.

De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het Hof ’s-Hertogenbosch die zal moeten beslissen of de achtergebleven werknemers bescherming kunnen ontlenen aan de garantstelling van Condor ten aanzien van het sociaal plan, en zij een vergoeding kunnen krijgen die is berekend met inachtneming van het sociaal plan.

Het feit dat alle partijen voor wie het sociaal plan relevant is betrokken, althans vertegenwoordigd waren bij de onderhandelingen over en ondertekening van het sociaal plan (inclusief de werknemers via de FNV) en dat al deze partijen betrokken zijn in de onderhavige procedure, maakt dit mijns inziens niet anders. Ook al zou dit niet het geval zijn geweest, dan nog zou de Hoge Raad naar mijn mening zijn afgeweken van de CAO-norm. De ratio van het sociaal plan met als belangrijke factor de bescherming van de achtergebleven werknemers speelt een belangrijke rol.

Hoewel de kwestie FNV/Condor gaat over een sociaal plan, gesloten tussen een vakbond en een onderneming, zou men kunnen betogen dat een ondernemings-CAO, waarin er ongeveer 850 gelden voor ondernemingen of concerns in ons land, in feite hetzelfde karakter hebben. De uitspraak zou dus mede van belang kunnen zijn voor de uitleg van die circa 850 ondernemings-CAO’s.

Prof. mr. Madeleine van Rossum is Hoofd van het Wetenschappelijk Bureau van Taylor Wessing en Bijzonder Hoogleraar Nationaal en Internationaal Contracteren aan de Open Universiteit.

Heerlen, 13 maart 2017



Meer webcolumns