null Rechtsmacht en grensoverschrijdende beleggingsschade

RW_Webcolumn_MarkNelemans_Beleggingsschade_head_large.jpg

Rechtsmacht en grensoverschrijdende beleggingsschade

Webcolumn Rechtswetenschappen - door mr. dr. Mark Nelemans - maart 2022

Voor beleggers in aandelen van een niet-Nederlandse vennootschap kan het van belang zijn om na te gaan aan welke beurs de aandelen genoteerd staan. Dit kan namelijk van betekenis zijn voor de vraag of bij de nationale rechter kan worden geprocedeerd. Indien beleggingsschade wordt geleden en de belegger wil de uitgevende instantie daarop aanspreken, kan het een kostbare aangelegenheid zijn als blijkt dat men zich niet tot een Nederlandse rechter kan wenden. Procederen in het buitenland kan, vanwege de vaak hogere kosten die gemaakt moeten worden, mogelijk niet opportuun zijn. Deze factor kan meewegen bij keuzes voor grensoverschrijdende beleggingen.

Zuivere vermogensschade en 'Erfolgsort'

Beleggers kunnen schade lijden indien zij een investering in effecten baseren op foutieve, onvolledige of misleidende verklaringen van de uitgevende instantie. Deze vorm van schade wordt aangeduid als een vorm van 'zuivere vermogensschade'. Bij beleggingen zal niet zelden geïnvesteerd worden in buitenlandse bedrijven en bijvoorbeeld in aandelen die in een ander land aan de beurs aldaar genoteerd staan. Bij zuivere vermogensschade die geleden wordt als gevolg van een grensoverschrijdende onrechtmatige daad, zoals misleidende informatie richting beleggers, kunnen verschillende knelpunten zich aandienen. Daarbij valt te denken aan de vraag welke rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen.

In dit vraagstuk speelt Europese wetgeving en de duiding hiervan in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU een centrale rol. Op grond van art. 7 punt 2 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 (de Brussel I-verordening) wordt rechtsmacht verleend aan de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, of zich kan voordoen. Als de plaats van het schadebrengende feit afwijkt van de plaats waar de schade is ingetreden dan hebben de rechtbanken van beide plaatsen rechtsmacht. De eiser kan er in een dergelijk geval voor kiezen de schadevordering voor te leggen aan één van beide gerechten. Zoveel is door het Hof bepaald in het Bier-arrest (C-21/76, ECLI:EU:C:1976:166).1

De plaats waar de schade is ingetreden wordt in de rechtspraak en literatuur aangeduid als 'Erfolgsort'. De plaats waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan wordt 'Handlungsort' genoemd. Bij zuivere vermogensschade (schade die wordt veroorzaakt zonder beschadiging van een zaak of letselschade) houdt het Hof vast aan het 'Erfolgsort'. Een voorbeeld van zuivere vermogensschade is de schade die geclaimd wordt op basis van prospectusaansprakelijkheid. Een onjuist, onvolledig of misleidend prospectus kan als gevolg hebben dat de uitgever hiervan aansprakelijk wordt gesteld voor de vermogensschade die een belegger als gevolg hiervan lijdt.
Als gevolg van de olieramp in 2010 op olieboorplatform Deepwater Horizon is de Vereniging van Effectenbezitters (VEB), namens een groep Nederlandse beleggers, een collectieve actie gestart tegen BP. De beleggers verwijten BP onjuiste, onvolledige of misleidende mededelingen voor en na de olieramp in 2010. BP zou misleidende uitspraken hebben gedaan over de veiligheids- en onderhoudsprogramma’s in aanloop naar de ramp en tevens nadien over de omvang van de ramp. De aandelen BP daalden na de ramp met 48 procent.

Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht?

De VEB verdedigt het standpunt dat de Nederlandse rechter over het geschil mag oordelen omdat de investeerders in Nederland hun rekening aanhielden en dat daarop de beleggingsschade zich manifesteerde. Om deze reden zou het 'Erfolgsort' in Nederland liggen. BP bestrijdt dit standpunt en stelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. BP krijgt van zowel rechtbank Amsterdam alsook gerechtshof Amsterdam gelijk. In cassatie heeft de HR een aantal prejudiciële vragen voor het Hof geformuleerd. De eerste prejudiciële vraag van de HR ziet op de vraag of de plaats waar de beleggingsrekening wordt aangehouden kwalificeert als 'voldoende aanknopingspunt' in het kader van het vaststellen van rechtsmacht.

Het Hof heeft zich recentelijk eerder uitgelaten over rechtsmacht en grensoverschrijdende prospectusaansprakelijkheid. Uit de arresten Löber (C‑304/17, ECLI:EU:C:2018:701), Kolassa (C‑375/13, ECLI:EU:C:2015:37) en Universal Music (C‑12/15, ECLI:EU:C:2016:449) valt op te maken dat rechtsmacht niet kan worden toegekend puur op basis van de locatie waar een beleggingsrekening wordt aangehouden waarop de schade zich manifesteert. Er dient sprake te zijn van bijzondere (bijkomende) omstandigheden. De tweede prejudiciële vraag had betrekking op de invloed van het gegeven dat vordering door de VEB was ingediend als collectieve actie (art. 3:305a BW) en de vraag of dit gegeven doorwerkt in het antwoord op de eerste vraag. (De derde en vierde prejudiciële vraag waren meer van technische of hypothetische aard en werden uiteindelijk door het Hof niet beantwoord.)

Het Hof (C-709/19, ECLI:EU:C:2021:377) beantwoordt prejudiciële vraag 1 en 2 als volgt:

(r.o. 37) 'het feit dat op een beleggingsrekening rechtstreeks zuiver financiële schade ontstaat die het gevolg is van beleggingsbeslissingen die zijn genomen onder invloed van wereldwijd gemakkelijk toegankelijke maar onjuiste, onvolledige en misleidende informatie van een internationale beursgenoteerde vennootschap, het niet mogelijk maakt om uit hoofde van het intreden van de schade uit te gaan van de internationale bevoegdheid van een rechterlijke instantie van de lidstaat waar de bank of beleggingsonderneming gevestigd is waarbij de rekening in het register is ingeschreven, wanneer die vennootschap niet onderworpen was aan wettelijke openbaarmakingsverplichtingen in die lidstaat.'

De vraag in hoeverre het collectieve karakter van een vordering relevant is bij het bepalen van rechtsmacht wordt door het Hof niet uitgebreid beantwoord. Bij het bepalen van rechtsmacht bij een collectieve actie wordt de woonplaats van individuele beleggers buiten beschouwing gelaten. Het Hof geeft aan dat de woonplaats geen doorslaggevende rol toekomt, dus de vraag of het wel of niet een collectieve actie betreft is daarmee niet bepalend voor het antwoord op de eerste prejudiciële vraag.

De toekomst van collectieve acties bij beleggingsschade?

In deze uitspraak staat voor het Hof voorop dat voor beursgenoteerde ondernemingen voorzienbaar moet zijn waar ze voor de rechter gedaagd kunnen worden. Een aandeelhoudersclaim voor misleidende informatie in de secundaire markt zal, ook in het licht van dit arrest, kunnen slagen in die landen waar de vennootschap haar beursnotering heeft. De woonplaats van de aandeelhouder krijgt geen betekenis toegekend en daarmee worden, zoals Franken stelt, collectieve acties vereenvoudigd.2 Aandeelhouders kunnen zich immers richten tot de rechtbank van het land waar de vennootschap haar beursnotering heeft. Dat land zal wel een regeling inzake collectieve acties moeten hebben.

De vraag in welke gevallen de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over een collectieve vordering bij zuivere vermogensschade is met dit arrest niet volledig duidelijk geworden. Voorop staat dat er naast de plaats waar de beleggingsrekening wordt aangehouden aanvullende bijzondere omstandigheden vereist zijn. Daarbij komt de woonplaats van een belegger of aandeelhouder geen betekenis toe. Het feit dat BP zich richt op een wereldwijde beleggingsdoelgroep kwalificeert eveneens niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Daarmee is de discussie omtrent het 'Erfolgsort' bij zuivere vermogensschade, zeker in het licht van collectieve acties, nog niet beslecht en zal aanvullende jurisprudentie nodig zijn om dit meer helder te krijgen. Het is verstandig dat beleggers die grensoverschrijdend actief zijn hiervan notie nemen.

1 Zie ook: B.F.L.M. Schim, D.J. Verheij & F.E. Vermeulen, 'Het Erfolgsort bij zuivere vermogensschade: een poging tot plaatsbepaling van een moving target', MvV 2021-8. p. 287.

2 A.Ch.H. Franken, 'HvJ EU 12 mei 2021, ECLI:EU:C:2021:377 (VEB/BP plc)' - Bevoegdheid rechter bij corporate misinformation, Bb 2021/65.