null Mexit: een einde aan de monistische visie op het goederenrecht

Mexit: een einde aan de monistische visie op het goederenrecht

Webcolumn Rechtswetenschappen - door Michele Reumers en Jac Rinkes - september 2016

Op 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1046) heeft de Hoge Raad een bijzonder interessante uitspraak gedaan die belangrijke gevolgen heeft voor het goederenrechtelijk systeem in Nederland. Dat systeem regelt de overdracht van goederen (zaken en vermogensrechten, zogezegd) van de ene persoon aan de andere. Ook regelt het de vestiging van zogenaamde beperkte rechten, waaronder een pandrecht. Dat dit systeem helder is en een duidelijke juridische basis kent, is van groot belang voor het rechtsverkeer en de economie. Het is immers essentieel dat duidelijk is wie eigenaar is (geworden) van goederen, alsook om te weten of een goed is bezwaard met een beperkt recht.

Een ieder is bekend met het verschijnsel eigendomsvoorbehoud. De verkoper verkoopt een roerende zaak, terwijl de koper nog niet kan betalen. Toch levert de verkoper de zaak al door de koper de macht daarover te verschaffen, maar daarbij behoudt hij zich de eigendom voor totdat volledig is betaald. De pakken melk van Campina in de rekken van Albert Heijn hoeven nog niet betaald te zijn (dat kan AH ook later doen). De pakken melk worden evenwel onder eigendomsvoorbehoud geleverd aan AH met de toestemming om ze door te verkopen. Als AH dat pas zou mogen doen indien er volledig betaald was, zou de handel stilvallen of is de melk zuur. Een heel gebruikelijke rechtsfiguur dus.

Ook in het kader van de levering onder eigendomsvoorbehoud is de vraag opgeworpen of de zaak die onder eigendomsvoorbehoud is geleverd juridisch gezien eigendom is van de verkoper en/of van de koper. Geleverd wordt in dat geval onder de opschortende voorwaarde van betaling. Bij levering onder opschortende voorwaarde van betaling blijft de verkoper vooralsnog eigenaar. Betoogd is evenwel ook dat de koper op het moment van de overeenkomst ook al voorwaardelijk eigenaar wordt (mits er betaald wordt). Daarbij komt dan de vraag op wat de koper (juridisch gezien) precies kan doen met de zaak in de periode dat hij voorwaardelijk eigenaar is. Als hij bevoegd kan zijn om deze alvast door te verkopen, zoals hiervoor AH, kan hij de zaak dan ook verpanden? Deze vraag is nu beslist.

In de uitspraak van 3 juni jl. heeft de Hoge Raad – kort weergegeven – bepaald dat bij overdracht onder eigendomsvoorbehoud de verkoper en koper beide voorwaardelijk eigenaar zijn (zolang er niet is betaald) en dat de koper zijn voorwaardelijk eigendomsrecht op de zaak kan verpanden, en dit zo dus te gelde kan maken.

De zaak ging over een teeltsysteem voor (kas-)paprika's, geleverd onder eigendomsvoorbehoud: de eigendom van het geleverde zou pas op de koper overgaan nadat deze aan de verkoper al het door hem verschuldigde zou hebben voldaan. De koper had de prijs grotendeels betaald, maar er stond nog een restbedrag open. Later dat jaar sloot de koper met Rabobank een financieringsovereenkomst waarbij hij de bank een aantal zekerheden verstrekte, waaronder ook een pandrecht op alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden en op alle ten tijde van de registratie van de pandakte (30 december 2008) bestaande rechten en vorderingen op derden of die worden verkregen uit op dat ogenblik bestaande rechtsverhoudingen tussen de koper en derden. Verder bepaalde deze overeenkomst dat het pandrecht zich ook uitstrekte  tot de voorwaardelijke eigendom van zaken of vermogensrechten. Toen de koper failliet ging deed Rabobank een beroep op haar pandrecht op het teeltsysteem. Op basis van artikel 3:92 lid 1 BW stelde Rabobank dat de koper onder eigendomsvoorbehoud niet een toekomstig goed (het eigendomsrecht) heeft verkregen, maar dat hij onmiddellijk een goed (een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde van betaling) heeft gekregen en dat daarop het pandrecht van de bank is gevestigd. Dit standpunt komt erop neer dat de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud (de koper) een goederenrechtelijke positie wordt toegekend die kan worden aangemerkt als een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde waarover hij kan beschikken. Het eigendomsrecht wordt aldus gesplitst in een door de verkoper behouden eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde en een aan de koper toegekend eigendomsrecht onder de opschortende voorwaarde van volledige voldoening van het aan de verkoper nog verschuldigde. Dit standpunt wordt door vele rechtsgeleerde schrijvers verdedigd, door anderen daarentegen bestreden.

De Hoge Raad heeft nu dus de knoop doorgehakt: het door de wetgever beoogde systeem brengt mee dat de koper onder eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW door levering een positie verkrijgt waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend nog afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde (het betalen van de (restant)prestatie). Zolang de voorwaarde niet is vervuld, zijn zowel de verkoper als de koper voorwaardelijk eigenaar, de een onder ontbindende voorwaarde en de ander onder opschortende voorwaarde. Voor allebei geldt dan wel dat hun beschikkingsbevoegdheid over de zaken beperkt is. Dat betekent echter ook dat de koper zijn voorwaardelijk eigendomsrecht onder die voorwaarde kan verpanden. Er wordt dan een onvoorwaardelijk pandrecht gevestigd op het voorwaardelijk eigendomsrecht. Als dat geen mooie juridische retoriek is! Deze regel is van groot belang voor financieringsconstructies: als de pandgever, of ingeval van faillissement de pandhouder (vaak de bank), vervolgens de restantsom betaalt, groeit dat pandrecht uit tot een pandrecht op de volle eigendom van dat teeltsysteem. In geval van een later faillissement staat artikel 23 noch artikel 35 lid 2 Fw daaraan in de weg, omdat het pandrecht vóór de faillietverklaring door de toen nog beschikkingsbevoegde pandgever is gevestigd op een bestaand goed.

Het lijkt erop dat deze nieuwe regel een praktisch doel heeft: voor een ondernemer (zoals de koper van het teeltsysteem) is het nuttig als zekerheid kan worden gegeven op voorwaardelijke eigendom, omdat zijn kredietruimte daardoor groter wordt. Maar voor de juridische systematiek is de uitspraak van nog groter belang: kennelijk kunnen twee personen eigenaar zijn van één goed (in dit geval: het teeltsysteem), zij het onder voorwaarden. Dit lijkt op gemeenschappelijke eigendom, maar is het niet: ieder is onvoorwaardelijk eigenaar van zijn voorwaardelijke eigendom. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de koper onder eigendomsvoorbehoud geen toestemming van de verkoper nodig heeft om het goed te verpanden, te gebruiken of te vervreemden. De gevolgen van deze invulling van het goederenrecht voor de praktijk zullen groot zijn: omdat de ondernemer nog meer zekerheden kan verschaffen aan financiers, zullen deze hun toch al sterke positie in een faillissement van een ondernemer verder kunnen versterken. Hierdoor blijft er voor andere crediteuren van de ondernemer (nog) minder over.

* Mr. dr. M.L.H. Reumers en en prof. mr. J.G.J. Rinkes zijn verbonden aan de Open Universiteit als resp. universitair hoofddocent privaatrecht en hoogleraar privaatrecht.



Meer webcolumns