null Infiltranten en kroongetuigen

Infiltranten en kroongetuigen

Webcolumn Rechtswetenschappen - door Evert Stamhuis - augustus 2013

Begin juli stuurde minister Opstelten een brief aan de Tweede Kamer over een ruimere inzet van burgers in de opsporing. De brief schetst in militaire taal de noodzaak om de afscherming te doorbreken, die bepaalde groepen of personen (subjecten!) in het criminele milieu met succes tegen opsporing toepassen. Hoe dreigender de criminaliteit in deze sector, hoe beter ook de afscherming blijkt te zijn. Het is nodig, aldus nog steeds de bewindsman, om meer gebruik te kunnen maken van mensen die deze wereld van binnenuit kennen. 'Zij kunnen bewijs leveren dat anders onbereikbaar blijft.' De opsporing en vervolging van hoofdrolspelers zou dan meer succes kunnen hebben. De minister heeft het concreet over het opheffen van het verbod op de criminele infiltrant en het verruimen van de mogelijkheid om kroongetuigen te gebruiken. Flankerend zal daarbij de geheimhouding verbeterd worden en krijgt de getuigenbescherming een zetje mee.

Toeteraars met een krachtig en eenduidig standpunt hierover kunnen op mijn begrip, maar niet op mijn steun rekenen. Of je dit nu luid toejuicht of genadeloos neersabelt, er zijn nogal wat tegenstrijdigheden op te lossen. Mij lukt dat niet zo 1-2-3, hoe sappig deze column ook zou moeten worden. Ik zet wat overwegingen op een rij.

Over de onoplosbaarheid van ernstige misdrijven in de onderwereld heb ik de neiging de minister wel te geloven. Langlopende praktijken met drugs, wapens of tot handelswaar of slaaf gedegradeerde mensen blijken zonder een snitch nauwelijks tot een vervolgbare zaak te maken. Hetzelfde geldt voor ‘incidenten' zoals liquidaties. Het blijft geboden tegen deze criminaliteit een dam op te werpen. Het cynische standpunt: ‘Laat ze toch elkaar neer knallen, dat is weer één minder' moet afgewezen worden. De overheid heeft aan iedere persoon op het grondgebied bescherming van leven te bieden (art. 2 EVRM) en dat omvat deugdelijk optreden bij moord en doodslag, van welke aard dan ook. Bovendien, de gedachte dat ‘ze' alleen ‘elkaar' neer knallen veronderstelt dat het daartoe beperkt blijft. Maar dit type kwaad heeft niet de neiging om vanzelf binnen de perken te blijven. Om een dam te kunnen opwerpen moet de overheid binnen rechtstatelijke grenzen effectieve middelen kunnen aanwenden.

Het huidige verbod op de criminele infiltrant en de zuinigheid met kroongetuigen is niet uit de lucht komen vallen. De integriteit van het overheidsoptreden is in het geding. Wat we ervan weten, komt vooral uit de IRT affaire. Daarvan viel te leren dat deals met criminelen amper onder controle te houden zijn. De overheid wordt al snel te nauw betrokken bij het criminele bedrijf. Gezond verstand leert bovendien, dat de politie het risico loopt tot partij gemaakt te worden in rivaliteiten en vetes in de onderwereld. Dat kan uitlopen op spelen met mensenlevens. Tegen een cynische opsporingspraktijk, waarin het doel alle middelen heiligt, moet evenzeer een dam opgeworpen worden.

Als een controversieel middel resultaten kan bieden die anders niet bereikbaar zijn, verdient het aanbeveling om inderdaad tot transparante regeling over te gaan. We moeten nuchter constateren dat een verbod met weinig draagvlak onder de personen over wier gedrag het gaat, geen garanties biedt. Zolang de politiek hoge verwachtingen verwoordt en de mensen in de praktijk geen andere wegen zien, komt het tot gebruik van die middelen, maar dan sub rosa. Beter is het, om de aanleiding tot het afschermen ten opzichte van eigen supervisors zoveel mogelijk weg te nemen en een goede regeling is daartoe een middel. Zorgvuldigheid, waarborgen, behoedzaamheid, het zijn ook de woorden in de brief van Opstelten en dat veronderstelt een bepaald niveau van regulering en supervisie.

Laat ik over de concrete regulering van de toekomstige praktijk ook nog een observatie delen. De Wet toezegging getuigen in strafzaken van 2005 riep bij mij destijds al de gedachte op: ‘Als je het niet goed kunt of wilt doen, doe het dan niet.' Afgezien van juridisch-technische bezwaren had mijns inziens gekozen moeten worden voor een door de rechter gecontroleerde vorm van seponeren en niet voor vermindering van de strafeis. In zijn brief blijft de minister ervan uitgaan dat het OM ook in de toekomst de kroongetuige wel vervolgt. Het kan alleen een grotere vermindering van strafeis toezeggen. Nieuw is verder dat financiële compensatie voor geleden nadeel toelaatbaar wordt.

Mijn voorkeur voor een kroongetuigenregeling is dus anders. Ik zou de afweging in het concrete geval meer op scherp willen stellen. Alleen die gevallen komen in aanmerking, waarbij de betrokken kroongetuige ook vrijuit moet kunnen gaan en van het toneel verdwijnen. In iedere situatie waarin dat te ver gaat, wordt geen deal gesloten. Dan zullen er wellicht minder gevallen zijn. Daar heb ik geen zicht op. Maar we houden wel die over, waarin de afweging ook echt zo moet uitvallen. Rechterlijke toetsing blijft noodzakelijk, maar die zou ik vanwege de verstrekkendheid upgraden. Ik denk aan de rechterlijke autoriteit die ook in andere gevallen de rechtmatigheid en doelmatigheid van het niet vervolgen toetst: het Gerechtshof. Vanwege de geheimhouding moet dat dan maar in een niet-openbare raadkamerprocedure ex parte het OM en het zou bij de huidige specialisatietrend passen als dat één Hof voor het hele land zou zijn.

Wat is nu de balans? De minister sluit de brief af met de verwachting dat er in meer gevallen succes geboekt zal worden. Meer dan het voor een minister gebruikelijke optimisme wordt ons niet geboden, dus dat wachten we maar af. Op dit moment is regulering van infiltratie door personen uit het wereldje wel winst te noemen, in juridisch opzicht, omdat ik niet de illusie heb dat materieel het zelfde gedrag nu geheel achterwege blijft. Bij de kroongetuigen is het van de regen in de drup.

* Evert Stamhuis, hoogleraar straf(proces)recht OU



Meer webcolumns