null Een beetje verzekeringsfraude bestaat niet

Een beetje verzekeringsfraude bestaat niet

Webcolumn Rechtswetenschappen - door Marc Hendrikse - juni 2013

In het verzekeringsrecht geldt het Benzol-arrest van de Hoge Raad - HR 16 januari 1959, NJ 1960, 46 - als een van de klassiekers. De uitspraak ging over een geval waarin de verzekerde verzekeraars onjuist had ingelicht over de omvang van de door hem geleden schade. Verzekerde had doen voorkomen of de verontreinigde benzol slechts met hoge kosten door herdistilatie gereconditioneerd kon worden maar nog tijdens de onderhandelingen met verzekeraars hierover werd de verontreinigde benzol gereconditioneerd met behulp van de goedkope filtratiemethode. Na de ontdekking van de fraude weigerden verzekeraars iedere uitkering aan verzekerde. De zaak kwam uiteindelijk bij de Hoge Raad terecht die in zijn arrest overwoog dat de verzekerde recht had op de daadwerkelijk geleden schade nu - kortweg gezegd - een eenmaal ontstane verbintenis tot het doen van een uitkering niet wordt aangetast door misleiding die nadien heeft plaatsgevonden. Een loterij zonder nieten?

Niet lang heeft deze laatste situatie voortgeduurd want verzekeraars introduceerden vrijwel direct na het Benzol-arrest in hun verzekeringsvoorwaarden de fraudevervalclausule: ieder recht op uitkering vervalt in geval van fraude bij de vaststelling van de verzekeringsuitkering.

Is een beroep op een dergelijke clausule ook geoorloofd in geval de fraude slechts betrekking heeft op een klein gedeelte van de verzekeringsclaim? In het Lorus horloge-arrest - HR 3 december 2004, NJ 2005, 160 - overwoog de Hoge Raad - kortweg gezegd - dat in geval van fraude bij de vaststelling van de uitkering een beroep op de onderhavige clausule slechts in bijzondere omstandigheden niet gerechtvaardigd is en dat de geringe omvang van de fraude - in casu NLG 700 op een schadebedrag van NLG 10.223 - niet een zodanige bijzondere omstandigheid is.

Opvallend is dat de Hoge Raad in de onderhavige uitspraak anticipeerde op het toen nog in te voeren art. 7:941 lid 5 BW dat bepaalt dat het recht op uitkering vervalt indien een verplichting als bedoeld in art. 7:941 lid 1 of 2 BW door de tot uitkering gerechtigde of de verzekeringnemer niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Deze bepaling breekt derhalve met het uitgangspunt van de Hoge Raad in het Benzol-arrest dat een eenmaal ontstane verbintenis tot het doen van een uitkering niet wordt aangetast door misleiding die nadien heeft plaatsgevonden en uit het Lorus-arrest valt af te leiden dat de geringe omvang van de fraude geen omstandigheid is waarin het geheel verval van het recht op uitkering niet gerechtvaardigd is.

Verzekeringsfraude is een groot maatschappelijk probleem. De inleiding van het Convenant Verzekeringsfraude van 1 februari 2011 - p. 2 - merkt over deze kwestie het volgende op: 'Verzekeringsfraude brengt grote financiële schade toe aan verzekeringsmaatschappijen en tast tevens de integriteit van het economisch verkeer aan. Op jaarbasis keren schadeverzekeraars ongeveer € 900 miljoen onterecht uit als gevolg van frauduleuze handelingen. Dit is ongeveer 15% op het totale schadebedrag van € 6 miljard. Ongeveer 10% van de schadeclaims kan als frauduleus worden aangemerkt. De zorgverzekeraars hebben door een effectief controle- en fraudebeleid in 2009 in totaal € 184,5 miljoen bespaard. Dit bedrag omvat € 177 miljoen euro aan onterechte declaraties en € 7,5 miljoen aan declaraties die opzettelijk onjuist zijn ingediend (fraude).'

Voor de lijn die de Hoge Raad in het Lorus-arrest volgt, zijn naar mijn mening diverse argumenten aan te voeren. Ik beperk mij hier tot de volgende twee argumenten.

Allereerst sluit de onderhavige benadering van de Hoge Raad goed aan bij het rechtsbeginsel 'fraus omnia corrumpit'. Dit is een in het buitenland - zie onder andere België, Engeland en Frankijk - vrij algemeen aanvaard algemeen rechtsbeginsel.

Verder wil ik nog een rechtseconomisch argument aandragen: de sanctie zonder enige voorbehoud kan dienen als compensatie voor de lage pakkans bij fraude bij de vaststelling van de uitkering. Wil de fraude afschrikkend werken, dan dient de sanctie de fraudeur een veelvoud te ontnemen van het voordeel dat deze verwacht te behalen met zijn criminele gedrag om zo een tegenwicht te bieden voor de lage 'pakkans' op het gebied van fraude bij de vaststelling van de omvang van de uitkering. Een algehele uitkering van het recht op uitkering ongeacht de omvang van de fraude is in dat kader een goede maatregel.

* Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse is Bijzonder hoogleraar Handelsrecht en Verzekeringsrecht Open Universiteit (JPR advocaten-leerstoel) en directeur UvA Amsterdam Centre for Insurance Studies.



Meer webcolumns