null De criminele burgerinfiltrant; een potentiële charlatan of de redder in nood?

RW_webcolumn_Naber_head_large.jpg

De criminele burgerinfiltrant; een potentiële charlatan of de redder in nood?

Webcolumn Rechtswetenschappen - door mr. Sophie Naber - november 2022

Nog geen drie maanden geleden veroordeelt de rechtbank Noord-Nederland vijftien verdachten in de Vidar-zaak voor feiten die verband houden met de uitvoer van forse hoeveelheden harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. In de Vidar-zaak drong het OM met behulp van de criminele burgerinfiltrant door tot het gesloten criminele bolwerk van de Hells Angels. De voornaamste reden voor het inzetten van een (criminele) burger is dat deze reeds betrokken is bij of een bepaalde positie bezit binnen een bepaald (zeer afgeschermd) georganiseerd verband. Op die manier kan de burger heimelijk bijstand verlenen aan de opsporing, waar politie en justitie deze positie niet of uiterst lastig kunnen verwerven.

De deur open voor de criminele burgerinfiltrant

Het belang van het doordringen tot gesloten criminele bolwerken was tevens de voornaamste reden voor minister van Veiligheid en Justitie om in 2013 de deur open te zetten voor de criminele burgerinfiltrant. Enigszins opmerkelijk, nu dit opsporingsmiddel naar aanleiding van het vernietigende rapport van de commissie van Traa tot die tijd wettelijk verboden was.
Sinds de aangenomen motie van Recourt is het, onder strikte voorwaarden, weer mogelijk om voor politie en justitie gebruik te maken van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid. Zo dient het inzetten van infiltranten niet alleen in verhouding te staan tot de zaak (proportionaliteit), maar mag er ook geen ander of lichter opsporingsmiddel mogelijk zijn in de opsporing naar het strafbare feit (subsidiariteit). Daarnaast stelt de memorie van toelichting dat de effectiviteit van de bevoegdheid en het afbreukrisico afgezet moet worden tegenover het belang van het inzetten van de bevoegdheid in dat specifieke geval. Ook moet er bij het inzetten van de criminele burgerinfiltrant sprake zijn van een zeer gesloten criminele groepering die zich schuldig maakt aan ernstige vormen van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Tevens is het niet toegestaan om gebruik te maken van groei-infiltranten en is bij de inzet van deze ingrijpende opsporingsbevoegdheid de toestemming van de minister van Justitie en Veiligheid nodig.

Risico’s

Ondanks de genoemde voorwaarden kan het inzetten van criminele burgerinfiltranten de nodige risico’s met zich brengen. Zo beschrijft advocaat Sander Janssen in zijn artikel 'Partner in prosecution. De terugkeer van de criminele burger in de opsporing' het feit dat er afspraken worden gemaakt door het OM met een crimineel. Deze afspraken gaan over de aard en de omvang van de strafbare feiten die hij mag plegen ten tijde van de inzet, maar ook welke vergoeding hij daarvoor zal ontvangen van politie en justitie. Janssen stelt naar mijn idee terechte vragen, waaronder: 'Welke strafbare feiten mag de criminele burgerinfiltrant van het OM gaan plegen? Kan hij zijn rol blijven vervullen wanneer hij onderdeel is van een groep die overgaat tot meer, andere of veel ernstigere strafbare feiten? En vooral: wie gaat dat allemaal controleren en in de hand houden?' Eerder dit jaar deed ik in het NJB (het Nederlands Juristenblad) een voorstel tot versterkte controle bij ingrijpende opsporingsbevoegdheden als deze, omdat de huidige controle in mijn optiek te wensen overlaat.

(On)geoorloofde uitlokking?

In de Vidar-uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland vallen mij een aantal dingen op. Zo constateert de rechtbank dat interne procedures niet correct zijn doorlopen, maar verbindt daar geen rechtsgevolgen aan. In mijn optiek tamelijk zorgwekkend, omdat we het opsporingsapparaat moeten stimuleren om trouw te blijven aan interne procedures in plaats van het signaal af te geven dat hieraan geen gevolgen worden verbonden door de rechtelijke macht. Ook valt mij op dat de criminele burgerinfiltrant in de onderhavige zaak een riante vergoeding van ruim € 77.000 heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden binnen het opsporingstraject. De kritische lezer kan zich afvragen of het belonen van een criminele burgerinfiltrant de integriteit in de opsporing en de betrouwbaarheid van het verkregen bewijs ten goede komt. Zeker nu de informatie die wordt verkregen door een criminele burgerinfiltrant uit een gesloten criminele organisatie van doorslaggevend belang kan zijn.

Het is naar mijn idee denkbaar dat de criminele burgerinfiltrant in de verleiding komt om valse informatie te verstrekken aan het OM, de verdachte uit te lokken tot een strafbaar feit om zijn vergoeding in stand te houden of de afgesproken bonus te ontvangen. Ik vraag mij af waarom de rechtbank hier niet meer aandacht aan heeft besteed. Daarnaast ben ik nieuwsgierig of het op deze wijze 'belonen' van deze criminele burgerinfiltranten, onder specifieke omstandigheden, kan zorgen voor een schending van het instigatieverbod als onderdeel van recht op een eerlijk proces.

Tot slot

Dat politie en justitie in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit uitwijken naar bijzondere opsporingsmethoden als de (eerder verboden) criminele burgerinfiltrant, is naar mijn mening verontrustend. Mocht het OM gebruik willen blijven maken van deze ingrijpende opsporingsmethode, dan is wat mij betreft eerst de wetgever aan zet om het geheel aan waarborgen te versterken. Met mijn promotieonderzoek, waarin ik de inzet van undercoverbevoegdheden in het licht van art. 6 en 8 EVRM analyseer, beoog ik hieraan een waardevolle bijdrage te leveren.

Mr. Sophie Naber is docent-onderzoeker straf(proces)recht en algemeen scriptiecoördinator bij de faculteit Rechtswetenschappen. Tevens schrijft zij haar proefschrift over undercoverbevoegdheden onder begeleiding van prof. Goran Sluiter, prof. Sven Brinkhoff en dr. Marelle Attinger.